Tagarchief: transcendentie

Schoonheid als spirituele ervaring (artikel geschreven voor de Soefi-gedachte)

Schoonheid als spirituele ervaring

Auteur: Alexandra de Groot

In het decembernummer 2014 van de Soefi-gedachte las ik de oproep: ‘Willen kunstenaars en musici in onze lezerskring van zich laten horen? En anderen voor wie schoonheid wat betekent. Wat is het verband tussen schoonheid en kunst?’

Schoonheid. Mijn eerste gedachte: ‘Misschien heb ik talent voor ontroering. Ik zie schoonheid in alle dingen.’

Wali van Lohuizen verwoordde het in het decembernummer als volgt: ‘Schoonheid spreekt alleen klare taal in het ervaren ervan.’

Mijn ‘zien’ is in wezen ‘ervaren’. Werkelijk ontvankelijk zijn. Werkelijk geraakt worden. Je overgeven aan. Jezelf verliezen. In die zin is de schoonheidsbeleving een spirituele ervaring; het in één klap verliezen van je eigen persoontje, je kleine ego. Het ophouden met bestaan als individu. Dan is er alleen nog ZIJN, in aanbidding.

Schoonheid. De ervaring in de kunst. Ik herinner me dat mijn vriend en ik ons op een zeker moment in een museum voor het portret van Margaretha de Geer van Rembrandt van Rijn bevonden, en dat we beiden op hetzelfde moment bevangen werden door een allesoverstijgende schoonheidsbeleving. De tranen stroomden ons over de wangen. Hetzelfde overviel me in het archeologisch museum in Athene, toen ik plotseling voor de Minoïsche wandschilderingen uit Thira (Santorini) stond; ik was vergeten dat ze daar hingen en toen ik ze plots zag, deinsde ik letterlijk achteruit – zo werd ik geraakt door hun vitaliteit en levenskracht – hun menselijkheid en hun schoonheid dus.

Schoonheid. De ervaring in de natuur. Het plotseling werkelijk zien. Thuis. ’s Ochtends vanaf mijn balkon zie ik de zwermen spreeuwen opvliegen vanaf hun roestplaats, op weg naar een nieuwe dag. Elke dag weer snakken naar adem. Nisiros. Na een lange klimtocht sta ik ineens op de rand van de vulkaan; het uitzicht op de krater beneemt me de adem. Nabij Zoetermeer. Ik maak een winterwandeling, draai me om en achter me zie ik de zon ondergaan: een enorme bol die het uitgestrekte sneeuwlandschap met vuurrood licht bestraalt.

Wat hebben deze ervaringen gemeenschappelijk? Ja, wat? Het is dat plotsklaps diep geraakt worden. Ineens een volkomen besef hebben van het kwetsbare en het oneindig mooie van de mens, van de natuur, van het leven. Even dat naar adem snakken: wie ben ik om daar deel van te mogen uitmaken? En meteen daarna de ontroering en het besef: ‘Ja, ik mag daar deel van uitmaken. Ik maak daar deel van uit. Ik BEN – en ik besefte eerder niet wat dat betekende.’ De illusie van afgescheidenheid valt weg, en wat blijkt: je bestaat! Levend, vibrerend.

Er zijn ook kleinere momenten van ontroering. Soms lees ik een gedicht van mezelf terug en begrijp ik echt niet dat ik zoiets waardevols kan hebben geschreven. Daar moet de stem van God door mij heen hebben gesproken! De stem van God, of het leven zelf. Ontroering bij het besef van een wonder! Of zo’n moment dat de tekst van een van de Soefi-gebeden ineens werkelijk tot mij spreekt, opnieuw tot mij spreekt:

‘Uw licht is in alle vormen, Uw liefde in alle wezens: in een liefdevolle moeder, in een vriendelijk vader, in een onschuldig kind, in een helpend vriend, in een bezielend leraar. Geef dat wij U herkennen mogen in al Uw heilige namen en vormen: als Rama, als Krishna, als Shiva, als Boeddha. Laat ons U kennen als Abraham, als Salomo, als Zarathoesthra, als Mozes, als Jezus, als Mohammed en in veel meer namen en vormen, bekend en onbekend aan de wereld.’

‘Uw liefde in alle wezens.’ We begrijpen niet altijd wat dat betekent. Of we staan er niet bij stil. En ineens overvalt mij dat dan. De waarheid ervan. En de ontroering dat iemand heeft geleefd die dat ten diepste heeft gezien en doorleefd. En dat die iemand de moeite heeft genomen om dat op te schrijven en uit te dragen. Een wonderschoon geschenk voor ons allen. Een geschenk – onbaatzuchtig gegeven vanuit liefdevolle aandacht, vanuit liefdevolle aanwezigheid. En weer even de vraag: ‘Ben ik dat waard, om dat geschenk te mogen ontvangen?’ En: ‘Ja. Altijd weer ja.’ En tranen. Ontroering. Vertedering. Liefde. Verwondering.

Gezien worden. Wij, als mensen. Als Goddelijk gezien worden: het licht van God is in alle wezens – ook in onszelf. Je mag er zijn, je bent er, je bent perfect, je bent perfectie zelf – onafhankelijk van waar je nu staat of wat je nu doet. Als iemand dat volledig ervaart en uitdraagt, in alle eenvoud en vanzelfsprekendheid, dan maakt dat dat anderen, dat wij, in staat worden gesteld die waarheid ook te beseffen, tot ons hart toe te laten, werkelijk te weten. Die waarheid die zo angst­aanjagend groot is (durf ik hem eigenlijk wel te geloven?) en tegelijkertijd van een onbeschrijfelijke schoonheid en tederheid.

En daarmee kom ik dan tot het antwoord op de vraag uit het decembernummer: ‘Wat heeft de denk- en gevoelswereld van Inayat Khan, gesproken in de twintiger jaren, je nu te zeggen?’ Mijn antwoord: ‘Alles. Alles.’

Schoonheidsbeleving. Ik moet denken aan een kort gedicht dat ik ooit schreef:

‘Gedichten die zijn overal.
Niet overal zijn mensen
die ze kunnen horen.’

Hetzelfde geldt, denk ik, voor schoonheid. En – uiteraard – ook voor het Goddelijke.

Ik wens allen vele ontmoetingen met schoonheid toe.